Arrianus over de jacht met windhonden (± 150 A.D.)
Inleiding
Ongeveer 400 voor Christus heeft Xenophon zijn boek Cynegeticus geschreven, het oudste ter wereld bekende boek over de jacht. Kort gezegd gaat dit over jagen te voet met lopende honden, waarbij gepoogd wordt het wild (vooral hazen) in netten te drijven. De honden jagen niet op het gezicht, maar op de neus, zoals uit tal van plaatsen van de Cynegeticus blijkt. De hazen moeten in de netten worden gedreven, omdat de honden ze niet kunnen inhalen: "de hazen die gevangen worden, worden gepakt door toeval, niettegenstaande de natuur van hun lichamen".
Op dit boek is, 5½ eeuw later, een soort aanvulling, eveneens Cynegeticus geheten, geschreven door Flavius Arrianus een Griek met Romeins burgerrecht.
Deze presenteerde zich als geestverwant en navolger van Xenophon, in de woorden "daar ik kom uit dezelfde stad en omdat ik sinds mijn jeugd in dezelfde dingen geïnteresseerd ben: jacht, militair bevelhebberschap en filosofie".
Arrianus wijst erop dat sinds de dagen van Xenephon de jacht veranderd is, omdat men sindsdien kennis heeft gemaakt met de windhonden en de wijze van jagen van de Kelten.
Die honden werden door de Kelten aangeduid als Vertragi, hetgeen in Keltisch weergeeft dat ze zeer snel ter been waren. Dit in tegenstelling tot de langzame brakken die de Kelten eveneens hadden, de Segusiae, welke naam ontleend is aan een van de Keltische stammen.
Over de jacht met deze brakken schrijft Arrianus niet, daar Xenophon dat reeds had gedaan.
De sympathie van Arrianus gaat geheel uit naar de snelvoetige honden, de windhonden.
Volgens hem heeft Xenophon geen honden gekend zo snel als die van de Kelten, anders zou hij geschreven hebben dat, indien honden de hazen niet vangen in volle snelheid, het hen niet gelukt is die te vangen in strijd met hun (der honden) lichaamsbouw of als gevolg van enige toevallige omstandigheden.
Zo heeft Arrianus het eerste handboek voor de jacht met windhonden, de lange jacht, samengesteld. Hij schrijft daarin o.a. over hun uiterlijk, hun intelligentie en karakter, hun verzorging, hun training voor de jacht en hun wijze van jagen. Dit alles gebeurd op een vaktechnisch zo bekwame wijze, met zoveel liefde voor windhond en haas, dat het boek zich ook thans nog met veel genoegen laat lezen.
Er wordt gepoogd hierna een indruk daarvan te geven door Arrianus zelf aan het woord te laten in zijn het meest boeiende passages. Om het leesbeeld niet te verstoren zijn geen aanhalingstekens geplaatst, is niet aangegeven waar stukken zijn overgeslagen en zijn alleen (in Romeinse cijfers) de hoofdstukken aangegeven maar niet de regels daaruit.
ARRIANUS
Algeheel beeld van de honden
De Vertragi worden zo genoemd wegens hun snelheid. De best gefokte exemplaren zijn buitengewoon mooi: hun ogen, hun haar, hun kleur en hun hele gestalte. Er is zulk een briljante glans over de vlekken van de ten dele gekleurden, en de eenkleurige glanzen zo over hun vacht, dat dit een verrukkelijke aanblik biedt aan de liefhebber van de lange jacht (III).
Lengte, hoofd, ogen
In de eerste plaats moeten zij lang zijn van hoofd tot staart. Zij moeten lichte en wel omlijnde hoofden hebben; het doet er niet toe of de delen beneden het voorhoofd zwaar met spieren beladen zijn. Die alleen zijn slecht, die een zwaar hoofd hebben, evenals die met een zware snuit die niet puntig eindigt maar kort afgesneden is, ook al hebben zij goede hoofden.
Hun ogen moeten groot zijn, lichtend, helder, opmerkelijk levendig. De beste hebben vurige ogen die flitsen als de bliksem, zoals die van luipaarden, leeuwen of lynxen. In de tweede plaats komen die met zwarte ogen, mits die wijd open staan en grimmig kijken. In de derde plaats komen die met grijze ogen. Grijze ogen mogen echter niet beschouwd worden als slecht, noch duiden zij slechte honden aan mits zij helder zijn en er verschrikkelijk uitzien (IV).
De lievelingshond Hormeh
Want ik heb zelf een hond gefokt met ogen zo grijs als de meest grijze; zij was een snelle, hardwerkende, dappere hond met goede voeten, zo dat zij eens, vroeger, in de kracht van haar jeugd nog volhield na vier hazen. Verder is zij (want als ik dit schrijf leeft zij nog) buitengewoon vriendelijk en erg op mensen gesteld. En nooit tevoren had een hond zoveel aandacht voor mijzelf en mijn vriend en jachtgenoot Megillus. Want wanneer zij niet aan het jagen is, dan verlaat zij nooit een van ons beiden. Maar wanneer ik thuis ben blijft zij binnen, aan mijn zijde, zij vergezeld mij wanneer ik naar buiten ga, zij volgt mij naar de sportschool; wanneer ik mijn oefeningen doe zit zij naast mij. Ga ik terug, dan holt ze voor mij uit, terwijl ze vaak achterom kijkt om te zien of ik niet ergens van de weg ben afgegaan. En zodar ze mij in het oog heeft, vertoont ze symptomen van vreugde en draaft weer verder.
Wanneer ik op weg ben met enige overheidsopdracht, dan blijft ze bij mijn vriend en doet ze hetzelfde tegenover hem. Zij blijft steeds bij wie er ook maar ziek mag zijn. En wanneer zij geen van ons gezien heeft, zelfs maar een korte tijd, dan springt ze herhaaldelijk op om te groeten en ze blaft van vreugde om ons te begroeten. Bij maaltijden geeft ze ons eerst met de ene en dan met de andere voet een tikje om ons eraan te herinneren dat zij een deel van het voedsel moet hebben.
Zij heeft ook veel nuances in haar stem - meer dan ik ooit gekend heb bij een andere hond - waarmee zij aangeeft, in haar eigen taal, wat ze maar wenst.
En omdat zij, toen ze nog een pup was, met een zweep is geslagen zal zij, wanneer iemand, zelfs vandaag nog, slechts het wordt zweep gebruikt, naar de spreker toe gaan dan krimpt ze ineen en smeekt hem, en drukt haar gezicht tegen zijn gezicht alsof ze hem wil kussen. Zij springt op, klemt zich vast aan zijn nek en laat hem niet los voor zij de verbolgen man van zijn dreiging heeft afgebracht. En ik denk dat ik mij niet moet schamen om zelfs de naam van deze hond te vermelden; dat het aan het nageslacht mag worden overgeleverd, dat Arrianus een windhond had, geheten Hormeh, buitengewoon snel en intelligent, en alles bij elkaar heel erg bijzonder. (V)
Oren, nek, lichaam, staart, kleur
Laat de oren van de windhonden groot zijn en zacht, zodat zij door hun grootte en zachtheid gebroken lijken. De hals moet lang zijn, rond en buigzaam zodat, wanneer je de honden met kracht naar achteren trekt bij hun halsbanden, de nek gebroken lijkt door haar buigzaamheid en zachtheid. Brede borsten zijn beter dan nauwe. Hun schouders moeten wijd uit elkaar staan, niet samengekoppeld, maar zo vrij van elkaar als maar mogelijk is. Benen, rond, recht en met goede gewrichten. Brede lendenen. De staarten fijn, lang, ruw behaard, soepel, buigzaam en meer behaard naar de punt.
Wat hun benen betreft, indien de achterbenen langer zijn dan de voorbenen loopt de windhond het best heuvel op, zijn de voorbenen het langste, heuvel af en zijn voor- en achterbenen even lang dan loopt hij het beste op een vlakte.
Aangezien het echter moeilijker is een haas te pakken te krijgen tegen een helling op, daar zij het best heuvel op rent, zijn dat de beter te klasseren honden, waarvan de achterbenen langer zijn dan de voorbenen. Ronde en sterke voeten zijn uitgesproken de beste. (V)
De kleur van de windhonden is van geen betekenis. Ook doet het er niet toe of zij perfect zwart, rood of wit zijn. De eenkleurigen mogen er niet van verdacht worden wild te zijn.
De kleuren, zoals die zijn, moeten glanzend en schoon zijn. En laat het haar, of het nu de lange of de korte soort is, fijn, dicht en zacht zijn. (VI)
Karakter
Zulke honden, in de eerste plaats, die kribbig zijn tegen alle mensen gelijkelijk, zijn niet goed.
Maar indien men er vindt die boos zijn tegen vreemden, maar welgezind tegen wie hen voedt, dan is dat veeleer een gunstig teken dan omgekeerd. De beste honden zijn echter die het meest gehecht zijn aan de mens. Zulke echter, die bang zijn voor mensen, opschrikken van lawaai, weerspannig en vaak opgewonden zonder reden, zijn zinloze bruten zonder moed. Zoals mannen die schuw zijn en buiten zinnen bevreesd, kunnen zulke honden nooit geacht worden goed bloed te voeren. Bij die van het beste bloed treft men ook hooghartigheid aan zij lijken hoogmoedig. Hun tred is licht, snel, sierlijk en tonen hun flanken en strekken hun nek uit, zoals paarden doen wanneer zij trots zijn. (VIII)
Nachtrust
Er is voor windhonden niets gelijk aan een zacht en warm bed. Maar het is het best voor hen om met een mens te slapen, want op die manier raken ze erg gehecht aan mensen, stellen het contact met het menselijk lichaam op prijs en worden evenzeer gesteld op hun slaapgenoot als op hem die hen te eten geeft. Indien iets de hond kwelt gedurende de nacht zal de mens dat opmerken, en hij zal hem helpen in de nacht, wanneer hij dorstig is of naar buiten moet. Hij zal ook weten hoe de hond geslapen heeft. Want als de hond een slapeloze nacht heeft gehad, of vaak heeft gekreund in zijn slaap of voedsel heeft opgebraakt, dan is het niet goed hem mee op jacht te nemen. Al deze dingen weet de man die met de hond geslapen heeft. (IX)
Vachtverzorging
Het is goed voor de windhond om zijn hele lichaam te wrijven, niet minder dan voor het paard.
Want dat maakt de ledematen stevig en sterk, maakt zij haar zacht en doet zijn huid glanzen en reinigt die van alle onrechtmatigheden. De rug en de lendenen moet u wrijven met uw rechter hand, waarbij u de linker hand onder zijn buik plaatst. De zijkanten moeten gewreven worden met beide handen tegelijk. Wrijf de dijen omlaag tot aan de voeten en de schouderbladen net zo. Wanneer de hond genoeg gehad lijkt te hebben, pak dan de staart, til die op en laat hem gaan. En zodra hij vrij is zal hij zich zelf schudden en tonen dat hij blij is over wat met hem gebeurd is. (X)
Uitlaten van de honden
Laat uw honden ten minste viermaal per dag uit de kennel op een vlak en open veld. Doe ze daar hun banden af zodat zij hun behoefte kunnen doen, kunnen springen en rond hollen. Als zij niet gebruikt worden voor de jacht moet dit vaker gebeuren. Laat ze los in paren, twee tegelijk, zodat ze, door met elkaar te wedijveren en te spelen, plezier met elkaar hebben en samen oefenen. Maar laat onder geen beding velen tegelijk los, aangezien zij soms veel kwaad doen door elkaar aan te vallen. En verder: geeft nooit twee honden die elkaar haten tegelijk hun vrijheid omdat zij elkaar kwaad zouden doen. Want er zijn honden, net zoals mensen, met wederzijdse antipathie. Die van dezelfde sekse haten elkaar in het bijzonder, reuen de reuen en teven de teven; en dit komt in het algemeen door hatelijke afgunst. (XII)
Jachtseizoen
U mag met de windhonden dikwijls gaan jagen in de lente en de herfst, aangezien deze seizoenen het minste risico opleveren voor uw honden. Maar zelden in de zomer, wanneer de hitten drukkend is. Want windhonden kunnen hitte niet verdragen en dikwijls bij het achtervolgen van een haas uit alle macht, zijn zij gestikt bij gebrek aan lucht. Om daartegen te waken moet de jager eieren meenemen en die aan zijn hond toedienen wanneer die buitensporig hijgt. Want er is geen betere verfrissing, niets dat moeilijke ademhaling zo verzacht. Maar het is gevaarlijk voor een hond om onmatig te drinken als hij sterk hijgt.
Wees voorzichtig met het gaan jagen in de winter. Ga nooit uit in de winter als de koud streng is en, onder geen beding, als de grond hard bevroren is. Want de honden lopen kneuzingen op bij vorst, verliezen hun nagels, scheuren hun voetzolen. Terwijl de haas licht is, met behaarde, zachte voeten en zonder letsel over de bevroren grond loopt. (XIV)
Het loslaten van de hond(en) op de haas
Wie met windhonden jaagt moet ze niet te dicht bij de haas loslaten noch meer dan twee tegelijk. Want hoewel de haas opmerkelijk snel is en vaak menige hond heeft geslagen, wanneer zij net gestart is uit haar leger dan moet ze toch zenuwachtig van hart zijn en verschrikt door het lawaai en de honden die haar op de hielen zitten. En op deze wijze is menige nobele haas op niet nobele wijze omgekomen, zonder dat zij iets gepresteerd of vertoond hebben, de moeite van het vermelden waard.
Laat daarom de haas haar leger ontvlieden als het ware onbemerkt, en haar tegenwoordigheid van geest herwinnen. En dan, als zij snel is, zal zij haar oren opzetten en met lange sprongen van haar leger wegspringen. En de windhonden met volle snelheid achter haar aan. Dan is het schouwspel inderdaad de moeite waard die noodzakelijkerwijs aan deze honden moet worden besteed. (XV)
De haas
Dat zijn de sterkste hazen die hun leger hebben in open en blootgestelde plaatsen. Want uit stoutmoedigheid verstoppen zij zich niet maar het lijkt mij dat zij de honden uitdagen. Wanneer zij achtervolgd worden vliegen zij niet naar de bossen of ravijnen, hoe dicht dan ook, voor onmiddellijke bevrijding van het gevaar maar vluchten zij naar de open vlakten. En gedurende de strijd, wanneer zij achtervolgd worden door langzame honden, dan matigen zij hun eigen snelheid naar mate zij onder druk komen. Maar zijn de achtervolgers snel dan hollen zij uit alle macht.
Vaak, wanneer zij opzij zijn afgeslagen naar het open veld en zij bemerken dat een snelle hond hen achtervolgt, zo dichtbij dat zijn schaduw hen overlapt, dan schudden zij hem af door veelvuldige haken en bochten, en vluchten dan toch weer naar de bossen of naar elders, waar zij een schuilplaats weten. En dit moet beschouwd worden als bewijs dat de hond de haas heeft overwonnen.
Want jagers, tenminste zodanige als werkelijk sportief zijn, nemen hun honden niet mee het veld in om een haas te vangen maar voor de wedstrijd en de sport van de lange jacht. En zij zijn blij als de haas ontsnapt. Wanneer zij haar zien vluchten naar een matige schuilplaats dan roepen zij, hoewel zij haar zien trillen en in uiterste wanhoop, hun honden terug en dat vooral als zij goed hebben gelopen.
Vaak, wanneer ik een jachtpartij te paard volgde, ben ik bij de haas gekomen onmiddellijk nadat zij gevangen was. En dan heb ik haar afgepakt van de hond en die vastgehouden en dan heb ik haar laten ontsnappen.
En als ik te laat aankwam om haar te redden dan heb ik mij voor het hoofd geslagen in verdriet omdat de honden een zo goede tegenstander hadden gedood. Alleen in dit punt ben ik het niet eens met Xenophon. Ik kan inderdaad toegeven dat een man al het andere waarop hij gesteld is kan vergeten wanneer hij ziet dat een haas gevonden is en snel wordt achtervolgd, maar om haar te zien gepakt te worden is, moet ik bekennen, geen prettig of treffend schouwspel, maar erg onaangenaam. (XVI)
Aanmoedigen van de hond
Het is goed om af en toe de honden aan te moedigen. Want zij vinden het prettig de stem van hun baas te horen en te weten dat hij aanwezig is en dat hun briljante rennen niet aan zijn aandacht ontsnapt, als een aanmoediging en beloning voor hun krachtsinspanning.
Er is geen bezwaar tegen om uw hond aan te sporen zo vaak u wilt in zij eerste ren. Maar in zijn tweede of derde ren, wanneer hij waarschijnlijk afgemat is, dan is het denk ik verkeerd hem erg dikwijls bij zijn naam aan te roepen, uit vrees dat hij door zijn ijver en verlangen om zijn baas te behagen, zich boven zijn krachten inspant.
Want de strijd is geenszins gelijk tussen haas en windhond. De haas rent waar zij wenst en de hond achtervolgt. Zij verandert haar baan, schudt hem af en schiet voorwaarts. En als hij is afgeschud is de hond ver weg van de haas; dan moet hij weer achter haar aan en terugwinnen wat hij van zijn baan verloor toen hij haar voorbij schoot.
Verder, de natuurlijke moeilijkheden van het terrein werken meer ten voordele van de haas dan van de hond - zoals ruwe en steenachtige grond, steile hellingen en oneffen oppervlakte - zowel omdat zij licht is als ook omdat haar voeten, doordat zij met wol bedekt zijn, niet verwond worden door de ruwe grond. En het feit dat zij voor haar leven rent neemt elk begrip van moeilijkheid weg. (XVII)
Training van de pups
Wat de leeftijd betreft waarop windhonden met de lange jacht mogen beginnen: u moogt een teef meenemen nadat zij elf maanden oud is; of, als ze stevig gebouwd is en niet los van ledematen, dan moogt u een haas voor haar loslaten uit de hand, in een open veld, een maand eerder. U moet de pup dicht bij de haas vrijlaten, zodat ze vreugde heeft bij het zien van haar prooi en, ziende dat die dicht bij is, met felheid zal werken. Maar laat iets later een andere goede hond op de haas los, zodat de pup niet te lijden heeft onder een te lange ren, noch oververmoeid raakt. En de tweede hond, die de haas gemakkelijk heen en weer jaagt, zal de haas in de mond van de pup drijven. Die moet dan met haar tanden aan de haas mogen rukken tot zij haar gedood heeft. (XXV)
Als het gaat om reuen mogen de pups niet meegenomen worden om te jagen voor zij twee jaar oud zijn, want hun ledematen worden pas stevig veel later dan bij teven. Het is met niet weinig gevaar verbonden om ze eerder te laten jagen, daar menige windhond voortijdig te gronde is gegaan door een zware renpartij voor hij volledig uitgegroeid was. (XXVI)
Slotopmerkingen
Tot zover Arrianus. In het klassieke Griekenland en Rome is zeer veel over de jacht geschreven en veel daarvan is behouden gebleven. De vijf bekendste schrijvers, met de ongevere jaartallen van hun geschriften, zijn de Grieken Xenophon (± 400 v. Chr.), Arrianus (± 150 na Chr.), Oppianus (± 215 na Chr.) en de Romeinen Grattius (± 10 v. Chr.) en Nemesianus (± 285 na Chr.). De door hen gepubliceerde geschriften hebben alle (vrijwel) dezelfde titel: Cynegeticus.
Dit woord betekend taalkundig leider van honden, maar wordt ook gebruikt om de liefhebber van de jacht, de jager aan te duiden. Hull geeft aan dat het woord kynegetes niet meer betekend dan een man die jaagt, al dan niet met honden (p. XIV). Hoe dit ook zij, alle vijf genoemde klassieke auteurs spreken ook, en soms uitvoerig, over honden.
Vergelijkt men deze vijf onderling dan komt Arrianus duidelijk naar voren in liefde voor honden en in de sportiviteit van zijn kijk op de jacht. Hij staat duidelijk heel dicht bij ons.
Zo dicht bij, dat als in zijn werk enige retouches van kynologische aard zouden worden aangebracht en men zou vergeten dat de lange jacht (die met windhonden) heden ten dage of wel verboden is of wel door de dichtheid van de bevolking onmogelijk is, zijn geschrift best in de twintigste eeuw in plaats van de tweede eeuw geschreven had kunnen zijn.
Zijn hele boekje laat zich ook thans nog met genoegen lezen en moet in het bijzonder aantrekkelijk zijn voor windhondenliefhebbers die geïnteresseerd zijn in het oorspronkelijke werk van hun honden ongeacht of zij die thans alleen als huisgenoot houden dan wel die tevens inzenden naar windhondenrennen of tentoonstellingen.
Het boekje is niet omvangrijk. Een vertaling van de tekst alleen zou in de Hondenwereld waarschijnlijk niet meer dan 8 pag.'s omvatten. Daar zouden dan nog een inleiding en aantekeningen bij moeten komen.
Zo'n boek, vertaling (maar dan uit het Engels) plus de rest, uit vrij recente tijd bestaat; het is geschreven door Denison B. Hull. Deze, een architect uit Winnetka, Illinois, U.S.A. heeft in 1964 een boek gepubliceerd: Hounds and hunting in ancient Greece. Hij begon actief aan hunting - de jacht te paard achter een meute foxhounds op een vos - op een leeftijd van 40 jaar. Dat wil zeggen op een leeftijd die eer geschikt lijkt om met deze zware en gevaarlijke sport op te houden dan om er mee te beginnen. Om in een korte tijd zoveel mogelijk te leren las hij alle boeken over die sport die hij in handen kon krijgen, Griekse niet uitgezonderd. Zo kwam hij onder andere ook bij Xenophon en Arrianus terecht, die hij, daar hij zijn Grieks goed had bijgehouden, in het origineel kon verwerken. Hij schreef van hun beider geschriften meteen een vertaling neer en voegde daar nog excerpten uit de Onomastikon van Pollux, een soort encyclopaedie uit ± 180 na Chr., aan toe. Deze vertalingen worden in het boek van Hull voorafgegaan door een kort voorwoord en een zestal hoofdstukken, onder andere over de rassen van "hounds", hun verzorging en de jacht op hazen. Dit boek is voorzien van onder andere een uitgebreide annotatie, van een voortreffelijke bibliografie en van een register. Met 24 platen is het fraai geïllustreerd.
Het geheel is een plezierig leesbaar, zeer aantrekkelijk, boeiend boek geworden. Helaas is het al sinds geruime tijd uitverkocht. In Engelse antiquariaten duikt een enkele maal een exemplaar op. De prijs kan dan liggen tussen 10 en 20 pond. Het is in de bibliotheek van de Raad van Beheer aanwezig. Omvang: 239 pagina's, 17 bij 24 cm.
Er is ook nog een ander boek over dit onderwerp beschikbaar. In 1831 heeft "A graduate of medicine" (schuilnaam voor G. Dansey) een boek gepubliceerd onder de titel: Arrian on coursing. Dit boek van 314 pagina's (17 bij 24,5 cm) bevat als hoofdschotel een vertaling van de kynegeticus van Arrianus met in de voetnoten een schat van gegevens bijeengebracht uit onder andere de klassieke en middeleeuwse literatuur.
Deze kern van het boek wordt voorafgegaan onder andere door een korte biografie van Arrianus en gevolgd door een appendix met daarin ondermeer een uitvoerige paragraaf over de jachthonden uit de klassieke oudheid en een "bibliotheca cynegetica", dat wil zeggen een lijst van 36, ten dele hoogst zeldzame boeken over de kynologie en de jacht.
De wijze waarop in dit werk een omvangrijke, vaak vrijwel niet te achterhalen literatuur is verwerkt heeft als resultaat een boek opgeleverd van een zo hoog letterkundig en vaktechnisch niveau, als in de kynologie haast nooit wordt bereikt of zelfs maar benaderd. Wel kan men zich af en toe afvragen of de bewerker niet een wat erg ruime demonstratie van zijn belezenheid en van de rijkdom van zijn boekenkast heeft gegeven. Dit bezwaar, zo het er al een is, heeft echter in ieder geval weinig te betekenen in vergelijking met een andere voor de meeste lezers niet of niet goed te overwinnen hindernis van het boek. Hoewel het geschrift van Arrianus zelf in het Engels is vertaald, zijn talloze citaten uit Griekse en Romeinse auteurs onvertaald opgenomen. Daar komen alleen die lezers uit die hun Grieks en Latijn goed hebben bijgehouden of die vertalingen bij de hand hebben. Van het boek van Dansey uit 1831, getiteld: Arrian on coursing, zijn slechts 250 exemplaren gedrukt. Het is, ook antiquarisch, vrijwel niet te achterhalen, doch gelukkig is ook dit boek in de bibliotheek van de Raad van Beheer aanwezig.
De hiervoor weergegeven excerpten uit Arrianus zijn niet rechtstreeks uit het Grieks vertaald maar uit de Engelse tekst van Dansey. In de serie's Bude en Loebs Classical library zijn geen vertalingen beschikbaar en dit is evenmin het geval bij de uitgeverij Reklam.
De vraag rijst uiteraard of niet bij de windhondenliefhebbers van thans het enthousiasme te vinden is om een Nederlandse uitgave van deze eerste monografie over de windhond te verzorgen. Om die tot stand te brengen is in de eerste plaats nodig een classicus die van honden, bij voorkeur van windhonden, verstand heeft, zodat hij (of zij) over de kennis zowel van Grieks als van honden beschikt die nodig is om een verantwoorde vertaling rechtstreeks uit het Grieks te verzorgen. Zo iemand moet zonder meer te vinden zijn.
Uiteraard zou een vertaling zonder toelichting reeds haar waarde hebben doch deze zou toch enorm aan betekenis winnen met een goede inleiding en een vakbekwaam commentaar. De wereld van windhondenliefhebbers is zo groot dat ook iemand die deze kan leveren wel voor het voetlicht te halen moet zijn. Mocht aan een helpende hand behoefte bestaan, dan wordt die hierbij gaarne toegestoken.
Mr. K.V. Antal
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in het blad "De Hondenwereld" in december 1985, pagina 769-772, geschreven door Mr. K.V. Antal.